Vanuit het oogpunt van de vrouw

Maatschappelijke

"Feminisme als strijdtoneel": In de geschiedenis van het feminisme is de vrouw altijd de historisch andere man geweest. Dit androcentristisch denken schetst zich door het bekijken, beschrijven en onderzoeken van de vrouw als ware zij een man, maar dan met andere lichamelijke eigenschappen en gedragingen/gedachtegangen.


Een andere manier waarop over het verschil tussen mannen en vrouwen gedacht werd, laat zich omschrijven als het simplistische bipolaire denken. De vrouw zou een compleet anders, biologisch verschillend, soort mens (ten opzichte van de man) zijn. In het heden zijn we er nog niet eens uit hoeveel soorten geslachten er nu eigenlijk zijn. Zijn er niet gewoon drie of misschien wel vier verschillende geslachten?
 In het eerste hoofdstuk van het boek 'Gender in Media, Kunst en Cultuur' is voornamelijk de Frans filosofe en feministe Simone de Beauvoir naar voren gekomen. Het feit dat deze vrouw als eerste in het schrijven wordt aangehaald, geeft haar naar onze mening een belangrijke plek binnen het canon der vrouwenstudies. Als metgezel van Jean-Paul Sartre (of was Sartre de metgezel van de Beauvoir?) schreef ze het essay 'De tweede sekse'. De niet-geringe maatschappelijke invloed die dit essay had is temeer een argument om haar plaats als invloedrijk te benoemen.
Bibliotheken die zich richten op vrouwen en vrouwenstudies zijn meer dan gewone bibliotheken. Het zijn instituten die een boodschap uitdragen. Ze vormen het verlengstuk van onderzoek binnen vrouwenstudies; geven legitimiteit aan het bestaan daarvan. Gewone bibliotheken hebben als doel de bevolking aan het lezen te krijgen/houden en hen van informatie te voorzien op allerlei gebieden; alle gebieden. Instituten voor vrouwenstudies, zoals het IIAV te Amsterdam moeten dus ten eerste gezien worden als kenniscentrum voor dit onderwerp en ten tweede biedt het de legitimiteit zoals hierboven benoemd. Het verschil in websites tussen beide 'kampen' zit hem vooral in de maatschappelijke functie van de sites. Om een voorbeeld te noemen, staan ook nieuws en informatie die niet zozeer met boeken te maken hebben maar meer met opgedane kennis van over de hele wereld hierin. Bij gewone bibliotheken gaat het gewoon in mindere mate om het kennisgehalte.
Feminisme is overigens niet enkel iets van vrouwen. Om het fenomeen vrouw te onderzoeken, moet je het wel af kunnen zetten tegen andere fenomenen in hetzelfde onderzoekssegment, zoals mannen, travestieten of bijvoorbeeld transgenders. Waren deze groepen er niet, dan heette vrouwenstudies niet vrouwenstudies maar antropologie, of biologie, enzovoorts.
De emancipatiestrijd kun je voorts dan ook niet los zien van bijvoorbeeld racisme of sekseverschillen. Er is altijd een groep die zich in een underdogpositie gedwongen ziet. Dit is zo bij de emancipatiestrijd, maar ook bij racisme of het onderzoek naar sekseverschillen. Onderzoek naar emancipatiestrijd zou lering kunnen trekken uit conclusies die getrokken worden bij onderzoek naar racisme, en andersom. In het boek 'Visies op feministische therapie: Over liefde, geweld en racisme' van Anja Meulenbelt et. al. wordt hierover gezegd dat bij de behandeling van vrouwen die te maken hebben gehad met geweld binnen het gezin, het aan te raden is ook de man te betrekken. De positie van de vrouw ten opzichte van die man moet dan deels een verklaring geven voor het feit dat er geweld jegens de vrouw is gebruikt. Racisme en de emancipatiestrijd kunnen, zo blijkt ook hieruit, dus niet los gezien worden van elkaar.
 Met de erkenning van verschillen tussen vrouwen is niet de voedingsbodem onder de emancipatiestrijd uitgetrokken. Het gaat bij die strijd namelijk meer om de strijd van de positie van de vrouw als geheel; de strijd van de vrouw ten opzichte van de man. Aan de andere kant is die voedingsbodem voor de emancipatiestrijd wel verdwenen want als we iedereen zien als apart mens, los van gender of sekse, dan zou er dus een strijd gevoerd moeten worden voor de positie van ieder persoon afzonderlijk.

Kennis als strijdtoneel
        Sinds de jaren tachtig realiseren wetenschappers zich dat hun feministische betrokkenheid zich doorwerkt in de kennis die ze produceren. Feministen bleken te kunnen rechtvaardigen wat wetenschappelijk onverklaarbaar was, namelijk dat als men een onderzoek tot een politieke zaak maakt men de ‘objectiviteit van de vraagstelling’ kan verbeteren en dat dit tot betere theorieën kon leiden, aldus Harding (1986). Sandra Harding noemt een standpunt sterk objectief als we ‘ons rekenschap geven van de positie van hen die niet “thuis” zijn in dominante posities en “waarde toekennen aan de positie van de Ander” om zo kritischer te kijken naar onze eigen plaats.’ Volgens filosofe Donna Haraway is feministische objectiviteit simpel gesitueerde kennis. Objectiviteit en betere kennis houden verband met het afleggen van verantwoording en het omvatten van gesitueerde subjectiviteit en een oppositioneel bewustzijn en niet met het waardevrij uitsluiten daarvan.
Kunnen mannen kennis produceren vanuit een (feministisch) standpunt? Op deze vraag kan ik alleen maar negatief antwoorden. Ik denk dat mannen hier niet toe in staat zijn om de volgende redenen: in de eerste plaats laten de basisprincipes van het feministisch standpuntdenken dit niet toe, ten tweede houden mannen het patriarchaat in stand en als laatste komt het belangrijkste (feministisch) standpuntdenken van vrouwelijke auteurs.
De grondslag van het feministisch standpuntdenken ligt niet in het patriarchaat. Feministisch standpuntdenken houdt in dat de meest objectieve kennis over de levenservaringen van vrouwen in de samenleving alleen geproduceerd kan worden als vrouwen hier zelf een significante bijdrage aan leveren. De gedeelde ervaringen en observaties van vrouwen vormen op deze wijze een collectief geheugen dat tegenwicht biedt aan de dominante visie op vrouwen, aldus Bracke en Puig de la Bellacasa (2007). Dit laatste is uiteraard de observaties van mannen die vaak geen ruimte laten voor objectiviteit: mannen hebben geen kennis van de persoonlijke ervaringen van vrouwen, omdat zij het zelf niet doormaken. In zekere zin is feministisch standpuntdenken een onderdeel van het denken in de ‘vrouwelijke lijn’, zoals genoemd in het eerste hoofdstuk van Gender in Media, Kunst en Cultuur, omdat het verschildenken hoort tot deze stroming: ‘Verschildenkers plaatsen bijvoorbeeld vraagtekens bij wat door mannen over vrouwen is geschreven’, aldus Van der Tuin (2007).
Mannen zijn de bouwstenen van de patriarchale samenleving. Zij zijn de ‘heersende klasse’ die vrouwen beletten hogerop te komen. Dankzij deze positie zijn mannen juist niet in staat kennis te produceren over het feminisme, omdat standpuntdenken voortkomt uit het idee dat onderdrukking de basis vormt van ware kennis ( Bracke en Puig de la Bellacasa, 2007). Het patriarchaat is de oorzaak van het feit dat de stemmen van vrouwen over het hoofd gezien worden en dat feministisch standpuntdenken überhaupt bestaat. Als mannen kennis vanuit feministisch standpunt willen produceren, zullen zij hun bevoorrechte positie achter zich moeten laten en dat is waarschijnlijk een onmogelijke opgave, aangezien de gehele samenleving is gebouwd op eeuwenoude patriarchale tradities.
Het standpuntdenken vond in de jaren tachtig een aanzienlijke aanhang in een groot aantal gerenomeerde vrouwelijke auteurs zoals  Nancy Hartsock, Sandra Harding en Patricia Hill Collins. Daarnaast is standpuntdenken ook allesomvattend, omdat het de grenzen overschrijdt van gender, etniciteit en klasse in wisselwerking met sociale verhoudingen. Als we bedenken dat het patriarchaat de geldende normen en waarden van (blanke) mannen vertegenwoordigt, is er een duidelijk verschil te ontwaren. Er is dus geen sprake van een homogene ervaring, maar van een rijk aanbod aan kennis die niet geëvenaard kan worden door mannen.
Terugkijkend op het voorgaande mag ik concluderen dat mannen geen kennis kunnen produceren vanuit een feministisch standpunt. Zij missen de noodzakelijke ervaringen om zich in te kunnen leven in de lagere sociale positie van vrouwen. Daarnaast hebben en behouden zij hun bevoorrechte positie, terwijl feministische kennis alleen objectief is als het voortkomt uit het perspectief van de ‘onderdrukte partij.’

Disciplinariteit als strijdtoneel
            Adrienne Rich, een befaamde feministe heeft een belangrijk begrip ontwikkeld, namelijk het begrip ‘een politiek van plaats’. Dit begrip houdt ook wel degelijk verband met het begrip ‘een politiek van citatie’. ‘Een politiek van plaats’ kunnen we uitleggen als de deconstructie van het ongeproblematiseerde feministische ‘wij’. Vooral blanke feministen moeten niet uitgaan van ‘de gezichtloze, rasloze, klasseloze categorie van “alle vrouwen”. Het gaat erom dat de plaats genoemd wordt waar vrouwen vandaan komen. Deze reflectie over positioneringen is nodig omdat de kennis die men produceert daarvan niet los gezien kan worden. Deze beredenering brengt ons bij het andere begrip ‘een politiek van citatie’. Dit is de politiek van wie geciteerd en gecanoniseerd wordt en de machtsverhoudingen die daaraan ten grondslag liggen. Zo wijzen feministen van kleur erop dat veel van hun kennis pas wordt erkend en gevalideerd nadat een witte feministe haar ‘stempel van goedkeuring’ erop heeft gezet.
Om een persoonlijke invulling te geven aan het begrip “discipline”, ben ik als communicatiestudent het meest bekend met de discipline communicatiewetenschap. In de communicatiewetenschap bestudeert men menselijke communicatie in al zijn vormen en in verschillende contexten waardoor deze wetenschap een interdisciplinair karakter krijgt. Zo heeft communicatiewetenschap essentiële verbanden met psychologie, antropologie en sociologie. Het is moeilijk te zeggen welke discipline binnen deze wetenschap dominant is, omdat het domein van de communicatie een horizontale maatschappelijke dwarsdoorsnede is, die de economische, politieke en culturele velden doorkruist. Het ligt daarom voor de hand dat de communicatiewetenschap studiemethodes gebruikt die geschikt zijn voor de studie van deze instituties (en het deel waar zij deel van uitmaken). De communicatiewetenschap moet zich daarom beroepen op de methodes van andere disciplines en die naar eigen inzicht aanpassen en gebruiken. Sterker nog, de communicatiewetenschap heeft nooit een eigen paradigma gehad. Hierdoor is het moeilijk vast te stellen welke discipline echt dominant is binnen de communicatiewetenschap, omdat paradigma’s een relatie moeten hebben met de maatschappelijke realiteit die beschreven wordt en die kunnen zowel constructivistisch als positivistisch van aard zijn.
Door : Nordin Ahdi